Wat is de geneesmiddelproef volgens de klassieke homeopathie?

Introductie

De geneesmiddelproef is een essentieel onderdeel van klassieke homeopathie. Met behulp van de geneesmiddelproef wordt op een zo objectief mogelijke manier bepaald welke symptomen bij een bepaald middel horen. Samuel Hahnemann ontdekte de geneesmiddelproef omdat hij vrij kritisch was tegenover wat mensen schreven en hij zelf wilde testen wat er door verschillende mensen beweerd werd.

In grote lijnen bestaat de proef uit het selecteren van deelnemers, een nulmeting, de daadwerkelijke proef met oplopende gepotentieerde middelen en het analyseren van de gegevens. Naast de geneesmiddelproef leveren ook vergiftigingen informatie op over de symptomen die bij een bepaald middel horen. Heel beknopt samengevat: een geneesmiddelproef is een vrijwillige test van een niet toxische dosis van een bepaalde stof. Een vergiftiging is een onopzettelijke vrijwillige test van een toxische dosis van een bepaalde stof.

Ook zijn er methoden die soms gebruikt worden die niet zo geschikt zijn omdat ze onbetrouwbare informatie opleveren. De informatie die over homeopathische (gepotentieerde) middelen bekend zijn worden beschreven in een zogenaamde materia medica.

Belang van de geneesmiddelproef

De geneesmiddelproef is een essentieel onderdeel van de klassieke homeopathie. Dit concept is een dusdanig belangrijke pijler van de klassieke homeopathie dat homeopathie zonder de geneesmiddelproef eigenlijk niet kan bestaan. De geneesmiddelproef is namelijk een manier om op een objectieve manier te ontdekken welke symptomen met behulp van een homeopathisch middel behandeld kunnen worden. Het zal dus duidelijk zijn dat zonder de geneesmiddelproef het uiteindelijk niet mogelijk is om middelen voor te schrijven aan patiënten.

Ontstaan van de geneesmiddelproef

Om uit te leggen wat een geneesmiddelproef is moeten we eerst de geschiedenis induiken omdat de context van het ontstaan van de geneesmiddelproef belangrijk is bij het begrijpen ervan. Nadat Hahnemann uit onvrede gestopt was met de reguliere geneeskunde (± 1785) ging hij zich bezighouden met het vertalen van boeken (hoofdstuk 5 Samuel Hahnemann: His life and works). Dit was een logische keuze omdat hij een uitzonderlijk talent voor talen had. Waarschijnlijk vanwege zijn kritische aard vertaalde Hahnemann de boeken niet zoals we dat tegenwoordig van een vertaler zouden verwachten. In de vertalingen schreef hij namelijk kritische opmerkingen over de inhoud van de vertaling en soms corrigeerde hij zelfs het origineel.

Op een gegeven moment (1790) vertaalde hij een materia medica geschreven door William Cullen en kwam op een punt aan waarbij Cullen beschreef dat de bast van de kinaboom goed was voor het bestrijden van malaria vanwege de biterre smaak en werking van deze bast op de maag. Hahnemann vroeg zich af wat de waarde van deze stelling was. Hij vroeg zich af of het wel klopte dat kinabast dit specifieke effect op de maag had. Om dit te testen besloot hij om bepaalde hoeveelheden van de bast in te nemen om te zien of dit werkelijk deze werking had. Tijdens deze test merkte hij dat hij malaria-achtige klachten kreeg terwijl hij geen malaria kon hebben. Hierdoor is hij zichzelf de vraag gaan stellen of het effect van kinabast mogelijk niet vanwege de tonische werking op de maag ontstond, maar vanwege een relatie met het effect van die stof op relatief gezonde mensen. Dit is goed gedocumenteerd in Richard Haehl’s boek Samuel Hahnemann: His Life and Work, deel 1, op pagina’s 36 tot en met 40.

Deze hypothese is Hahnemann verder gaan onderzoeken door op dezelfde manier ook andere middelen uit te testen en nauwkeurig vast te leggen welke verschijnselen zich na inname van het middel ontwikkelden. Zo kwam hij tot een degelijke methode om te bepalen bij welke combinatie van symptomen een middel voorgeschreven kan worden. Het is belangrijk om te realiseren dat de reguliere geneeskunde in die tijd bestond uit het voorschrijven van middelen op basis van symboliek, gewoonte, vermoedens, bijgeloof, enzovoorts. Destijds was er geen betrouwbare wetenschappelijke methode om te bepalen wat het effect was van bepaalde geneesmiddelen. Dat was een doorn in het oog van Hahnemann en dus sprak een wetenschappelijke en onderbouwde manier van bepalen van de therapeutische werking van middelen hem wel aan.

Het begrip ‘Prüfung’ (proving)

Door zijn kritische en onderzoekende houding kwam Hahnemann dus op het idee dat het mogelijk is om het effect van homeopathische middelen te testen op een objectieve en betrouwbare manier, vrij van speculaties. Omdat de therapeutische waarde van een geneesmiddel bepaald werd door een methode die elk middel testte, noemde Hahnemann dit een ‘Prüfung’. Die term is in het Engels vertaald als ‘ Proving’. De betekenis van het woord Prüfung illustreert het onafhankelijke en wetenschappelijke karakter van deze geneesmiddelproef.

Voorwaarden voor een geneesmiddelproef

Na het ontdekken van het concept van een geneesmiddelproef ging Hahnemann dit verder verfijnen en regels beschrijven. Na jaren uitproberen en experimenteren beschreef hij in het artikel ‘Essay on a new principle for ascertainting the curative powers of drugs’ (1796) de basis ideeën voor een klassiek homeopathische geneesmiddelproef. Ook in de Organon beschrijft Hahnemann de basisregels voor een geneesmiddelproef in paragraaf 105-114 en paragraaf 121-142.

Alle regels voor een geneesmiddelproef komen neer op een aantal basisconcepten. Hieronder zullen we die bespreken.

Zuiver

Een geneesmiddelproef moet op verschillende manieren zuiver zijn. Allereerst moet de grondstof die getest wordt zo zuiver mogelijk zijn. Er mag geen vervuiling bij de grondstof zitten, omdat dat de resultaten van de proef kan beïnvloeden.

Ook mogen er geen externe invloeden een rol spelen bij de deelnemers aan een proef. Denk daarbij aan veranderingen in dieet, het beginnen of starten met medicatie, negatieve of positieve emotionele ervaringen, enzovoorts. Het is dus de bedoeling dat tijdens een geneesmiddelproef het leven van de deelnemers zoveel mogelijk constant is.

Om een zuiver beeld te krijgen van welke symptomen bij een middel horen is het handig dat een deelnemer niet al verschillende gezondheidsklachten klachten heeft tijdens het deelnemen aan een geneesmiddelproef. Het is niet gemakkelijk om perfect gezonde mensen te vinden die deel kunnen nemen aan een geneesmiddelproef. Maar het is ook niet nodig om perfect gezond te zijn, omdat daar een oplossing voor is. Door deelnemers een dagboek bij te laten houden in de weken voordat de geneesmiddelproef start, kan vastgelegd wordenden van welke klachten iemand al last had. Daar kan dan rekening mee gehouden worden bij de analyse van de gegevens na afloop van de geneesmiddelproef.

Objectief

Hahnemann is de geneesmiddelproef gaan gebruiken om op een objectieve en logische wijze te bepalen welke symptomen genezen kunnen worden met een bepaald middel. Hij wilde af van voorschrijven op basis van speculeren, symboliek, vermoedens, dogma en verkeerde aannames. Daarom moeten deelnemers precies opschrijven wat er tijdens een geneesmiddelproef verandert in hun gezondheid.

Om beïnvloeding te voorkomen mogen de deelnemers niet weten van welke stof het middel is gemaakt. Op die manier wordt voorkomen dat deze kennis de ervaringen van de deelnemers beïnvloedt. Ook mogen deelnemers niet met elkaar communiceren over de proef.

In het meest ideale geval krijgt een gedeelte van de deelnemers een placebo in plaats van het middel om daarmee met grotere zekerheid te kunnen zeggen dat de waargenomen verschijnselen toe te schrijven zijn aan het middel dat wordt getest.

Consequent / reproduceerbaarheid

Een geneesmiddelproef moet zo uitgevoerd worden dat de informatie reproduceerbaar is. Uiteraard heeft elke deelnemer een andere gevoeligheid en zwakke plek waardoor de proef nooit helemaal op dezelfde manier herhaald kan worden, maar in grote lijnen moet het proces van de geneesmiddelproef gereproduceerd kunnen worden. Op die manier is het mogelijk om de kennis over een middel steeds meer uit te breiden.

Het verloop van een geneesmiddelproef

Een geneesmiddelproef verloopt in grote lijnen als volgt:

1. Selectie van deelnemers. De deelnemers die meedoen aan een proef moeten aan bepaalde eisen voldoen. Ze moeten in staat zijn om goed te communiceren, een vrij stabiele levenssituatie hebben en relatief gezond zijn.
2. Nulmeting. De deelnemers beginnen nog niet aan de echte proef maar houden wel al een periode een dagboek bij waarin ze hun symptomen opschrijven. Deze informatie dient in de analysefase om de symptomen van het middel te kunnen scheiden van de symptomen van de patiënt.
3. Proef met opbouwende potenties van laag naar hoog. Tijdens de daadwerkelijke proef nemen de deelnemers het middel in met een vaste frequentie. Op het moment dat ze merken dat er veranderingen ontstaan stoppen ze met het innemen van het middel. Tijdens deze fase houden ze een gedetailleerd dagboek bij waarin ze alle veranderingen beschrijven. Uiteraard weten de deelnemers niet welk middel ze innemen, communiceren ze niet met elkaar over deze proef en is er bij voorkeur ook een placebogroep.
4. Analyseren van de gegevens. Na afloop van de proef worden de gegevens die opgeschreven zijn in de dagboeken geanalyseerd. Per patiënt worden de symptomen die al optraden voor de proef begon geëlimineerd. De rest wordt collectief geanalyseerd en er wordt gekeken of er bepaalde patronen zijn, doordat verschillende symptomen bij meerdere deelnemers voor kwamen. Er er wordt gekeken of er bepaalde symptomen zijn te koppelen aan placebo-effect door de groep met placebo en de groep met het echte middel met elkaar te vergelijken.

Wat is geen geneesmiddelproef?

Nu we hebben beschreven wat een geneesmiddelproef is, is het eenvoudig om te beschrijven wat geen geneesmiddelproef is. Het is belangrijk om daar bij stil te staan, omdat we tegenwoordig steeds vaker zien dat andere methoden dan de geneesmiddelproef worden gebruikt om informatie toe te voegen aan de materia medica. Deze methoden resulteren in informatie die onjuist of speculatief is. Het vervelende daarvan is dat deze informatie vermengd wordt met de betrouwbare informatie waardoor het moeilijker wordt om het juiste middel voor de juiste patiënt te vinden.

Om aan de eisen van een klassiek homeopathische geneesmiddelproef te voldoen, is het belangrijk dat elke methode de beschreven basisregels volgt. Graag lichten we enkele methoden toe die tegenwoordig aan populariteit winnen, maar niet aansluiten op de basisprincipes.

Familie analyse / signatuurleer / systeemdenken

Een populaire methode is het gebruik van het periodiek systeem of het indelen van groepen middelen volgens patronen. Symbolische kenmerken van de groep waartoe een middel behoort, worden gebruikt om symptomen toe te kennen aan een bepaald middel. Voorbeelden hiervan zijn middelen gemaakt van ijzer, die zich kenmerken door hardheid en strijdlust, omdat ijzer volgens deze mensen hard is en wordt gebruikt om wapens van te maken. Een ander voorbeeld van deze methode is dat middelen gemaakt van planten worden geassocieerd met buigzaamheid, kleurrijkheid, enzovoort. Het is een vorm van systeemdenken waarbij signatuurleer een belangrijke rol speelt.

Bij deze methoden wordt echter geen gebruik gemaakt van een geneesmiddelproef. Het gebruik van symboliek is een speculatieve en onbetrouwbare manier om de werking van gepotentieerde middelen te bepalen. De grondlegger van de homeopathie, Hahnemann, heeft juist de geneesmiddelproef ontworpen om symboliek, speculaties en aannames te voorkomen. In het artikel Essay on a New Principle for Ascertaining the Curative Powers of Drugs schrijft hij: ‘Ik ontken echter geenszins de vele belangrijke aanwijzingen die het natuurlijke systeem kan bieden aan de filosofische student van de materia medica en aan degene die het zijn plicht acht om nieuwe geneeskrachtige middelen te ontdekken; maar deze aanwijzingen kunnen alleen helpen om feiten die al bekend zijn te bevestigen en als commentaar te dienen, of in het geval van ongeteste planten kunnen ze aanleiding geven tot hypothetische veronderstellingen, die echter verre van waarschijnlijk zijn.’

Meditatie of droom proeven

Daarnaast is een andere methode die we regelmatig langs zien komen, een proef gebaseerd op meditatie of dromen. Hierbij wordt gemediteerd op een bepaalde grondstof of wordt het middel onder het kussen gelegd tijdens het slapen. De beelden die opkomen tijdens de meditatie of droom worden gebruikt om het middel te beschrijven. Uiteraard kleven hier heel veel nadelen aan vast. Hoe onderscheid je bijvoorbeeld de beelden die opkomen door het middel van beelden die opkomen door verwachtingen, angsten en andere zaken? Ook weten we niet met zekerheid of voor de werking van een gepotentieerd fysiek contact wel of niet noodzakelijk is. Om die reden is een proef waarbij er geen fysiek contact is dus dubieus. Daarnaast duurt een gewone geneesmiddelproef normaliter langere tijd (soms wel enkele weken), terwijl het niet mogelijk is om wekenlang te mediteren of dromen.

Groepsproef

Bij een groepsproef worden tijdens een seminar of een andere bijeenkomst middelen uitgedeeld om in te nemen. Aan het einde van de bijeenkomst (vaak 1-2 dagen na het begin) worden in de groep de bevindingen besproken. De deelnemers hebben bij deze methode echter onderling contact en kunnen elkaar op die manier te beïnvloeden. Ook is er geen nulmeting en zijn er te veel invloeden van buitenaf die de proef kunnen beïnvloeden.

Trituratieproef

Bij een trituratieproef gaan een aantal mensen een middel tritureren. Dat wil zeggen dat ze in een vijzel het middel met melksuiker verwrijven. Tijdens dat proces worden emoties en andere veranderingen bijgehouden en besproken. Het zal duidelijk zijn dat een dergelijke test niet objectief is, omdat er teveel beïnvloeding van elkaar is en de test niet lang genoeg duurt.

Conclusie

De gemene deler van al deze moderne methoden is dat de betrouwbaarheid van de informatie die op deze manier over middelen wordt verkregen zeer laag is vergeleken met de informatie op basis van een oorspronkelijke geneesmiddelproef, klinische bevestiging en vergiftiging. Er is teveel onzekerheid en er wordt teveel geleund op aannames, interpretaties en symboliek. Een ander groot probleem is dat deze informatie vaak ook niet overeenkomt met de informatie die we op de meer betrouwbare manieren hebben gevonden. Deze tegenstrijdigheid roept ook vragen op over deze methodieken.

Deze methoden gaan in tegen de reden waarom de grondlegger de oorspronkelijke geneesmiddelproef ontwierp: om speculeren, fantasie, aannames te elimineren uit de geneeskunde. Deze ontwikkelingen komen de reputatie van de homeopathie niet ten goede omdat er geen sprake is van een ontwikkeling vooruit, maar van een teruggang naar de periode voor Hahnemann, toen speculaties en fantasie aan de basis lagen van therapieën.

Vergiftiging

In het verlengde van een geneesmiddelproef ligt ook de vergiftiging. Het klinkt waarschijnlijk vreemd, maar informatie verkregen door een vergiftiging kan ook gebruikt worden voor het bepalen waar een homeopathisch middel voor gebruikt kan worden. De vergiftiging geeft informatie over giftige (toxische) invloeden op het menselijk lichaam. Het zal duidelijk zijn dat dit niet iets is dat georganiseerd is en altijd gebaseerd is op ongelukken. Om een vergiftiging te kunnen gebruiken als betrouwbare bron van informatie moet wel aan een aantal voorwaarden worden voldaan.

Ten eerste moet het duidelijk zijn wat de vergiftiging veroorzaakt heeft. Als het niet 100% duidelijk is, is de informatie niet bruikbaar. Ten tweede moeten de symptomen zo duidelijk mogelijk beschreven worden. Een vage of algemene beschrijving levert geen bruikbare informatie.

In de homeopathische materia medica staan veel symptomen beschreven van mensen die bijvoorbeeld in een bepaalde fabriek werkten waar ze in aanraking kwamen met bepaalde stoffen. Een gedeelte van de symptomen die beschreven staan bij het middel Mercurius Solubilis komen van beschrijvingen van de zogenaamde mad hatters ziekte. Een ander voorbeeld zijn beschrijvingen van bijwerkingen van medicatie die men kreeg. Bijvoorbeeld in het midden van de 19e eeuw begon men met kalium bromide voor te schrijven aan mensen met convulsieve ziekten zoals epilepsie. Bekende bijwerkingen hiervan zijn onder andere sedatie, depressie en acne.

Alhoewel dit voor de mensen die dit overkomt heel vervelend is, is deze informatie wel bruikbaar voor het aanvullen van de materia medica. Zo wordt iets vervelends toch nog tot iets goeds omgezet.

Heel beknopt samengevat: een vergiftiging is dus een onopzettelijke test van een toxische dosis van een bepaalde stof. Terwijl een geneesmiddelproef dus een vrijwillige test is van een niet-toxische dosis van een bepaalde stof.

Geneesmiddelproef en de opleiding tot klassiek homeopaat

Uiteraard is het noodzakelijk om te weten hoe een geneesmiddelproef in elkaar zit en waarvoor het dient. Dit behoort tot de achtergrondkennis die iedere homeopaat moet hebben. Een voorname reden om de achtergronden van de geneesmiddelproef te weten is om te bepalen waarom bepaalde andere methoden niet bruikbaar zijn en wat de gevolgen daarvan zijn. Tijdens onze opleiding leer je al vroeg in het eerste leerjaar alles over de geneesmiddelproef. Hiervoor hebben we een speciale e-learning module gemaakt en bespreken we het tijdens de klassikale lessen.

Het is niet nodig en wenselijk om tijdens de opleiding zelf een geneesmiddelproef te doen, omdat een goede proef te uitgebreid is om met een kleine groep te doen. Los daarvan heeft het innemen van een middel tijdens een geneesmiddelproef het effect dat de gezondheid tijdelijk beïnvloed wordt. We vinden dat we om die reden een geneesmiddelproef dus niet kunnen verplichten.

Gebruikte bronnen:

  • Hahnemann, S. (1991). Organon of Medicine (6th ed., W. Boericke, Trans.). New Delhi: B. Jain Publishers. (Oorspronkelijk werk gepubliceerd in 1842). ISBN 8170210852
  • Hahnemann, S. (1987). The Lesser Writings of Samuel Hahnemann. New Delhi: B. Jain Publishers.
  • Haehl, R. (2002). Samuel Hahnemann: His Life and Work. New Delhi: B. Jain Publishers. ISBN 8170216923
  • Kent, J. T. (2003). Lectures on Homoeopathic Philosophy. London: Homoeopathic Publishing Company. ISBN 1869975057
  • Vithoulkas, G. (1980). The Science of Homeopathy. New York, NY: Grove Press. ISBN 0802151205