Kritische beschouwing van het artikel ‘Canidae; cunning but loyal’

Kritische beschouwing van het artikel ‘Canidae; cunning but loyal’

Auteur: D. Alers

Inleiding

Op de website van het ‘International Homeopathic Internet Journal’ (www.interhomeopathy.org) zijn in augustus 2016 een aantal artikelen verschenen waarin per dierenfamilie (hondachtigen, katachtigen, runderen etc) een aantal middelbeelden worden beschreven van specifieke diersoorten uit die familie. Het is interessant om te onderzoeken tot in hoeverre deze artikelen een waardevolle toevoeging zijn aan de informatie op basis waarvan binnen de klassieke homeopathie middelen voorgeschreven kunnen worden aan patiënten. In deze tekst ligt de focus op de analyse van één specifiek artikel uit de serie: “Canidae; cunning but loyal” [1].

Achtergrond artikel

Het artikel kan opgedeeld worden in drie delen:

  1. Een korte inleiding waarin kenmerkende eigenschappen van hondachtigen worden beschreven.
  2. Vervolgens wordt beschreven hoe deze algemene thema’s zich vertalen naar de homeopathische middelbeelden van middelen die gebaseerd zijn op hondachtigen.
  3. Daarna wordt per specifiek middel een beschrijving gegeven: Lac Caninum, Lyssinum, Lac Lupinum (wolf), Canis Latrans (coyote), Canis Mesomelas (jakhals), Sanguis Vulpes (vos), Pulmo Vulpes (longweefsel van een vos).

Het eerste deel van het artikel is relatief kort: in één beknopte alinea wordt beschreven wat volgens de schrijvers typerend is voor alle hondachtigen. De focus ligt hierbij op het beschrijven van karakter en gedrag. Vooral kenmerkend is volgens de auteurs dat er sprake is van een zeer strikte hiërarchie met dominante en ondergeschikte individuen en daarnaast zijn honden over het algemeen sluw (cunning) en loyaal.

In het tweede deel wordt beschreven hoe de eigenschappen van honden zijn terug te vinden bij patiënten die een middel nodig hebben dat gebaseerd is op hondachtigen. Honden zijn volgens de schrijvers bijvoorbeeld over het algemeen intelligent, sluw en loyaal en dus hebben mensen waar deze eigenschappen ook prominent aanwezig zijn volgens de schrijvers zeer waarschijnlijk een middel nodig dat een relatie heeft met de hondenfamilie. De schrijvers lijken het hierbij als vanzelfsprekend aan te nemen dat dat de typerende eigenschappen van een diersoort ook terug te vinden zijn bij mensen die dit middel nodig hebben.

Deze manier van kennis verzamelen over homeopathische middelen wordt vervolgd in het derde deel van artikel. In dat deel wordt beschreven wat volgens de schrijvers kenmerkend is voor 8 middelen uit de hondenfamilie. Ook hierbij ligt de focus op het beschrijven van het gedrag en karakter. Vossen hebben bijvoorbeeld het gevoel voortdurend achtervolgd te worden en wanneer een homeopaat die eigenschap prominent terugziet bij een patiënt, dan zou de homeopaat aan ‘vos’ als middel kunnen denken.

De manier waarop de schrijvers kennis verzamelen over de homeopathische werking van middelen heeft al met al veel overeenkomsten met de signatuurleer. De signatuurleer is de theorie die inhoudt dat de waarneembare kenmerken van een organisme directe aanwijzingen geven over de homeopathische werking van dat middel. In het artikel wordt nergens expliciet benoemd welke onderliggende theorie de schrijvers als basis gebruiken, maar vooral het gedeelte over coyotes en jakhalzen vormt een sterke aanwijzing dat de signatuurleer de onderliggende theorie vormt. Bij die twee diersoorten wordt benoemd dat de eigenschappen die bij het middel horen enkel zijn afgeleid uit de eigenschappen die bij het betreffende dier horen (“No proving is available; this understanding is from natural history”). Dat sluit aan bij de signatuurleer.

In het artikel zijn al met al twee zaken terug te vinden die kritisch bekeken kunnen worden:
1. De manier waarop kennis over de homeopathische werking van middelen wordt verkregen.
2. De focus op gedrag en karakter bij de selectie van een homeopathisch middel.

Om de scope van dit artikel beperkt te houden ligt de focus op het verder onder de loep nemen van het eerste punt: de manier waarop kennis over de homeopathische middelen wordt verkregen.

Vergelijking met Organon

Het is interessant om te bekijken wat Hahnemann in zijn Organon [2] zegt in relatie tot de manier waarop de kennis over de honden-middelen in het artikel tot stand komt. Eén van de meest relevante paragrafen wat dat betreft is paragraaf 20. Voorafgaand aan die paragraaf heeft Hahnemann beschreven dat ieder geneesmiddel een eigen en kenmerkend vermogen heeft om ziekte te genezen. In paragraaf 20 beschrijft Hahnemann vervolgens dat het genezende vermogen van geneesmiddelen alleen bij inwerking op gezonde mensen kan worden waargenomen. Volgens hem is de genezende kracht op geen enkele manier met puur denkwerk te ontdekken.

In paragraaf 108 licht Hahnemann dat verder toe: daarin beschrijft hij dat er geen andere manier is om de werking van een geneesmiddel vast te stellen dan ieder medicament apart in kleine doses bij gezonde mensen uit te proberen (de geneesmiddelproef zoals beschreven in paragraaf 121-142). Alleen op die manier is volgens hem objectief vast te stellen welke verschijnselen het middel oproept. Twee paragrafen later (in paragraaf 110) zegt Hahnemann expliciet dat de geneeskracht van een middel niet door “spitsvondige redenaties à priori” kan worden vastgesteld.

Het doel van het zorgvuldige onderzoek van de reactie van geneesmiddelen op het menselijk lichaam is het samenstellen van een betrouwbare Materia Medica. In paragrafen 143, 144 en 145 zet Hahnemann uiteen wat er nodig is voor zo’n betrouwbare en controleerbare Materia Medica. Vooral paragraaf 144 kan opgevat worden als een waarschuwing tegen speculaties. Kort samengevat zegt hij daarin dat veronderstellingen of beweringen moeten worden uitgesloten.

De aangehaalde paragrafen laten zien dat het benadrukken van het belang van objectief onderzoek als een rode draad door de Organon loopt. Wat dat betreft is de manier waarop in het artikel de verschillende middelbeelden tot stand komen in tegenspraak met wat Hahnemann in zijn Organon beschrijft.

Vergelijking met literatuurlijst

Ook in Kents ‘Lectures on Homeopathic Philosophy’ [3] wordt een sterke nadruk gelegd op het belang van objectief onderzoek. In Lecture 28 (“The study of provings”) beschrijft Kent de beweegredenen van Hahnemann om een objectieve Materia Medica samen te stellen. In de tijd van Hahnemann werden boeken over de geneeskrachtige werking van middelen voor een groot deel gebaseerd op speculatieve ideeën. Er lag geen objectief systeem aan ten grondslag waarmee de geneeskrachtige werking van middelen onderzocht werd. Hahnemann zag de beperkingen hiervan en ontwikkelde daarom het systeem van geneesmiddelproeven om de geneeskracht van een middel objectief te kunnen onderzoeken. Kent beschrijft vervolgens hoe deze werkwijze van Hahnemann uiteindelijk heeft geleid tot een betrouwbare en goed bruikbare Materia Medica. In Lecture 28 benoemt Kent dat het opnieuw uitvoeren van geneesmiddelproeven bij grotere groepen mensen van grote waarde is om de kennis over de geneesmiddelen verder uit te breiden. Hahnemann heeft met zijn werkwijze de basis gelegd, en het voortzetten van die werkwijze is volgens Kent de beste en meest betrouwbare manier om de kennis over de homeopathische werking van geneesmiddelen verder uit te breiden.

Een aantal Lectures eerder (Lecture 12) geeft Kent een commentaar op de eerdere aangehaalde paragraaf 20 van Hahnemann. In die paragraaf zegt Hahnemann dat de geneeskracht van een middel nooit door alleen redeneren ontdekt kan worden. Kent geeft daarbij een concreet voorbeeld aan de hand van Aconitum. De enige manier om uit te vinden wat Aconitum voor effect heeft is om het (verdund en gepotentieerd) aan een groep proefpersonen te geven en vervolgens zorgvuldig te observeren en te noteren wat de effecten zijn. Vervolgens beschrijft Kent dat elk middel dat een homeopaat gebruikt eerst volledig op deze manier getest moet zijn (“Thoroughly proven upon the healthy”) zodat het totale beeld van symptomen die horen bij het middel duidelijk is. Hij sluit zijn Lecture af met de slotsom “When books tell you that a drug is good for this or that, pay no attention to them, but when a book tells you that a drug has produced such and such symptoms study these.” [4] Hiermee spreekt Kent zich duidelijk tegen de onderliggende gedachtegang in het artikel over homeopathische geneesmiddelen in de hondenfamilie.

Conclusie

Uit de analyse van de Organon van Hahnemann [2] en van de teksten van Kent [3] blijkt dat de gevolgde werkwijze in het artikel niet aansluit bij één van de meest fundamentele uitgangspunten van de klassieke homeopathie. Volgens beide grondleggers van de homeopathie is het niet mogelijk om zonder een objectieve geneesmiddelproef zinvolle uitspraken te doen over de kenmerken van een middel. Alleen door de uitwerking van een middel te testen op gezonde proefpersonen kan kennis verkregen worden over de specifieke eigenschappen van dat middel. Andere methoden zijn volgens zowel Hahnemann als Kent speculatief en komen de betrouwbaarheid van de Materia Medica niet ten goede.

In de tijd van Hahnemann werden middelen voorgeschreven op basis van aannames en theorieën over wat het nut van middel zou kunnen zijn, bijvoorbeeld op basis van de eerder genoemde signatuurleer. Hahnemann beschrijft in zijn Organon dat dit geen geschikte werkwijze is omdat het is gebaseerd op speculaties zonder zuivere toetsingscriteria. Tegenover elk geval waarin de signatuurleer opgaat zijn er vele andere gevallen waarin de theorie niet opgaat. Als reactie op de materia medica’s vol met speculaties heeft Hahnemann de Materia Medica Pura geschreven. ‘Pura’ betekent letterlijk vertaald ‘zuiver’, en hiermee bedoelde hij dat dat de eigenschappen van de middelen gebaseerd zijn op objectieve en controleerbare waarnemingen.

Juist de methode waar Hahnemann zo op tegen was (de signatuurleer) komt terug in het artikel over de honden-middelen. De middelen die in het artikel worden beschreven verdienen vanwege het ontbreken van objectief onderzoek al met al geen plek in een zuivere materia medica zoals Hahnemann die ooit voor ogen had. Zonder geneesmiddelproef is het niet wenselijk om bijvoorbeeld ‘Canis Latrans’ (coyote) en ‘Canis Mesomelas’ (jakhals) een plek te geven in de materia medica’s die gebruikt worden binnen de klassieke homeopathie.

Aanbevelingen

In bovenstaande analyse van het artikel over honden-middelen ligt de nadruk vooral op de middelen waarvan de schrijvers expliciet hebben vermeld dat er geen geneesmiddelproef is gedaan. In het artikel worden naast die onbekende middelen ook een aantal bekende hondenmiddelen beschreven zoals Lac Caninum en Lyssinum. Om de betrouwbaarheid van het artikel verder te onderzoeken, kan worden onderzocht tot in hoeverre alle informatie over Lac Caninum en Lyssinum is terug te vinden in de geneesmiddelproeven. Zowel bij Lac Caninum als Lyssinum ligt de focus in de omschrijving voor een groot deel op karaktereigenschappen en mijn hypothese is dat deze omschrijvingen voor een gedeelte gebaseerd zijn op eigen interpretaties van de schrijvers vermengd met aspecten uit de geneesmiddelproeven.

Een tweede punt dat verder onderzoek verdient is nagaan of de middelen in het artikel inmiddels hun weg hebben gevonden tot veelgebruikte repertorisatie software zoals RadarOpus. Zo ja, dan is het waardevol om te kijken of er naast dit artikel ook nog andere bronnen zijn voor deze specifieke middelen en of daarin wel betrouwbare geneesmiddelproeven zijn gedaan. Bij het ontbreken van betrouwbare proeven zou het de moeite waard zijn om te zoeken naar een filter om deze middelen weg te houden uit toekomstige repertorisaties.

Een derde aanbeveling is om een echte geneesmiddelproef te doen voor de middelen waarvoor nu geen geneesmiddelproef aanwezig is.

Tot slot zou het waardevol kunnen zijn om kritisch te kijken naar een ander belangrijk onderliggend uitgangspunt van het artikel, namelijk de aanname dat het op basis van het karakter van een patiënt mogelijk is een geschikt middel te vinden door te zoeken naar een diersoort met een min of meer vergelijkbaar karakter. Het voorschrijven op basis van karakter is een tendens die in veel moderne stromingen in de homeopathie is terug te vinden en ook hierbij is het waardevol om te onderzoeken wat de grondleggers van de klassieke homeopathie hierover gezegd hebben.

Gebruikte literatuur

1. Kalathia G; Miteva M. Canidae; cunning but loyal International Homeopathic Internet Journal, august 2016

2. Hahnemann S. Organon der geneeskunst, zesde editie. Uitgave: Alkmaar, Nederland: VSM Geneesmiddelen bv, 1983

3. Kent J.T. Lectures on homoeopathic philosophy. Uitgave: India: B. Jain Publishers, 2007

4. Kent J.T. Lectures on homoeopathic philosophy. Uitgave: India: B. Jain Publishers, 2007. Pagina 112.

1. Genee Homeopathie is gebaseerd op het principe ‘Similia Similibus Curentur’ (paragraaf 26-28 in de Organon [2]. In het kort betekent dit principe dat de symptomen die een middel oproept ook genezen kunnen worden door dat middel. Achterhalen welke symptomen een middel produceert bij gezonde mensen is daarom een belangrijk aspect binnen de klassieke homeopathie, omdat deze informatie noodzakelijk is om te achterhalen welk middel het beste past bij een zieke patiënt. Hahnemann introduceerde een veilige, systematische en wetenschappelijke methode om te ontdekken welke symptomen worden geproduceerd door een homeopathisch geneesmiddel: de geneesmiddelproef.